Naast dierenarts voor landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren ben ik ook jarenlang “manager” geweest. De aanhalingstekens geven aan, dat het aanvankelijk nog niet zo veel voorstelde: één dierenarts en één assistente. Een gebouw van 100 m² en 2 computers… Dat was in 1994. Het is niet snel gegroeid, maar kort geleden waren er 3 dierenartsen, 3 assistentes, ruim 200 m² en eigenlijk wel heel veel pc’s: nu ik ga tellen zijn er 8.Toch is het vooral een langzame, stabiele en autonome groei geweest, waardoor de kracht van de praktijk – persoonlijk contact, kennen en herkennen – behouden kon blijven. Wat is dan manager? Naast dierenarts zijn, zorg je dan voor het zorgvuldig administreren, voor een goede pr, een fatsoenlijke ict, het personeelsbeleid, omgang met de buurt collegae, wat eigenlijk niet? Alles wat niet direct als diergeneeskunde bekend staat doet de manager, of beter, hij zorgt dat het gedaan wordt.
Zou ik mezelf nu nog als manager willen zien, een aantal jaren nadat ik de praktijk heb overgedragen? Nee. Gewoon nee. De veranderde veterinaire wereld is niet mijn wereld meer. Hoewel ik ervan overtuigd ben, dat de meerderheid van de dierenartsen nog steeds de zorg voor het dier en de eigenaar voorop heeft staan, vraag ik me dat af bij de “ketens” die nu een heel grote vinger in de diergeneeskundige pap hebben. Zij willen gewoon verdienen. Is dat slecht? Ik weet het niet goed. Het heeft voordelen én nadelen. Voordelen: de dierenarts wordt organisatorisch ontzorgt. Nadelen: de afstand tussen patient/eigenaar en praktijkbeheerder wordt groter. De persoonlijke betrokkenheid van de dierenarts bij “de praktijk” zakt zeer zeker. Hoe erg is dat?
